De oorspronkelijke tekst is van ©Piet Borghardt, borghardt@hetnet.nl
Het levensverhaal van Jan Huising Meijering en Fennigje Meijering Generatie 4:
Het echtpaar krijgt met zes kinderen, waarvan er drie jong overlijden:
Het erf
Fennigje wordt geboren op 24 oktober 1774. De dominee is blijkbaar vergeten haar te goed te noteren gezien de kleine lettertjes. Finnigje schrijft hij. Vader Geert Meijering is dan 43 jaar en moeder Aaltje 34 jaar. Ze zijn dus niet zo jong meer als ze hun eerste kind krijgen en het zal ook maar bij één kind blijven. Geert Meijering heeft een klein boerenbedrijf. Hij is een ‘eenpaardsboer’, keuterboer zegt men ook wel en daarnaast is hij ook kleermaker. Het is niet ongebruikelijk dat iemand die niet al te veel land bezit of pacht, ter aanvulling van het inkomen nog een ander beroep uitoefent. We komen hem in de geschriften ook tegen als Geert Snieder. Snieder is dialect voor snijder, een andere benaming voor kleermaker.
Een rijmpje uit de rijke overlevering van de Huisingdynastie:
Bij het erf van de Drentse boerderij ligt een ‘lienstukkien’. Een lapje grond waarop vlas wordt verbouwd. Het vlas wordt gerepeld, gebraakt enz. tot linnen. Het linnen gaat naar de plaatselijke wever die er lappen stof van maakt. Vervolgens is de snieder aan de beurt. Het vak van kleermaker leer je van vader op zoon. Elk dorp heeft een kleermaker nodig. Met name ’s winters als het rustig is op de boerderij, gaat Geert met de nodige gereedschappen naar de klant waar hij een opdracht van heeft en blijft daar de hele dag werken. Hij maakt van de stoffen zowel werkkleding als ‘zondagse’ kleren. Ook rouwkleding maken kan een opdracht zijn.
Deern Fennechien
Tekening van Van Drielst.
Het is in die tijd traditie dat de ouders bepalen of de vrijer aan de eisen voldoet. Daarbij zullen ze hebben laten meespelen wat de dorpsgemeenschap er van vindt. Als de geliefden het met elkaar zien zitten, gaat Jan op een dag in zijn beste pak naar de ouders van zijn Fennigje om toestemming te vragen voor het huwelijk. Hij wordt ontvangen, de maaltijd staat al klaar en samen schuiven ze rond de klaptafel en de huwelijkskandidaat zal weldra weten hoe men over hem denkt. Wordt er een halve gekookte varkenskop op tafel gezet, dan is het een ‘neen’, maar wordt er een dikke schinke (een grote ham) geserveerd, dan heeft hij de toestemming van haar ouders. En Jan krijgt de schinke voorgeschoteld. We mogen aannemen dat er niet alleen afspraken zijn gemaakt over de trouwdag, maar ook over de bijdragen in geld, land en goed van beide zijden, de bruidschat.
De trouwdag is in de maand mei van het jaar 1798. In mei, want dat hoort in die tijd in zo. Mei is de maand van de vruchtbaarheid, het zaad is het nieuwe leven. Voorafgaand aan het trouwfeest gaat de ‘wasschupsneuger’, een dorpsgenoot rond. Wasschup is oud-Drents voor bruiloft. Te voet uiteraard, met wandelstok en een hoge, met roosjes versierde hoed op het hoofd. Als een genodigde positief reageert, zet hij een sneetje in de wandelstok en krijgt hij een borreltje van de genodigde. Zowel de aanloop naar het huwelijksfeest als de feestdag zelf is gevuld met symbolen en rituelen, namelijk zingen, met strikken versieren, pijp roken, toespraken, drinken uit de brandewijnkom, enzovoort. Te veel om op te noemen. Het huwelijk wordt gesloten in de kerk. Het is 1798, dus van een plechtigheid op het gemeentehuis, is dan nog geen sprake.
De genodigden staan klaar om naar de kerk te gaan. Een schilderij van E.B. van Dülmen Krumpelmann.
Een deel van de genodigden staat in hun goeie goed bij het ouderlijk huis van de bruidegom. Het paard zal de sjees met de bruidegom trekken en de gasten zullen in de linnenwagens stappen, op weg naar de bruid.
Jan en Fennigje, ze trouwen op 13 mei 1798. De dominee noteert in het Kerkelijk Huwelijksboek: 'hier getrouwt 13 maij 1798, Jan Huising JM (=jonge man) van Zuidbarge en Fennigje Meijering JD (=jonge dochter) van Westen-Esch'.
Vanzelfsprekend gaan ze bij haar ouders wonen, want zij gaan als de tijd rijp is, het bedrijf van de ouders van Fennigje overnemen. Nu moeten we niet denken dat ze een gedeelte van de woning krijgen toebedeeld, dat is niet de gewoonte; wel krijgen ze een eigen bedstee.... Een boerderij bestaat in die tijd uit twee delen. Als je door de baander gaat, kom je in het bedrijfsgedeelte met links en rechts het verblijf van de koeien. Op het eind een wand met een deur, de afscheiding met het woongedeelte. In principe is dat een ruimte met in een wand de bedsteden, een grote kast, een ‘tuugkiste’. Tegen een stenen buitenwand de haardstede met het open vuur, een haak erboven met een kookpot eraan. Verder een ronde tafel met stoelen, die vaak ter wille van de ruimte langs de kant worden gezet als er niet gegeten wordt. Vaak bij het vuur een stoel met armleuningen voor opa, opoe of een oud inwonend oompie. De bouwmaterialen zijn hout, stro en leem. Voor de achterkant van de haard zijn uiteraard stenen nodig. Er wonen veel mensen onder één dak; dat zijn ook de meid en de knecht. Na het werk zitten ze bij de familie in de woonkamer en eten ze mee bij de maaltijd. Ze horen erbij. Hun contract ( meestal een mondelinge afspraak) loopt van mei tot mei. Een boerderij van een rijkere boer heeft vaak nog een extra kamer, de pronkkamer. Het woord zegt het al: hier staan de duurdere voorwerpen zoals het kabinet, de secretaire en de mahonietafel en hier hangt ook de Friese staartklok. Als er deftig bezoek komt, de dominee bijvoorbeeld, gaat men hier zitten, in alle andere gevallen blijft de ruimte stil en verlaten.
Binnen in de boerderij, een Drents Boereninterieur. Schilder: Albert Neuhuys, Drents boereninterieur.
Hun eerste kind is Geert, een van onze stamvaders, die op 2 december 1799 geboren wordt. Volgens de regels zou hij Freerk moeten heten naar de grootvader. Maar ze wonen op erve Meijering en Geert de vader van Fennigje is hier de baas. (Zie ook generatie 3, ‘Geert en Aaltien’). De volgende kinderen die ze krijgen, Harmina, gedoopt op 16 augustus 1801, Aaltje, die slechts drie jaar oud is geworden in 1807 en Frederik (Freerk), geboren op 28 september 1812. Vervolgens komen er nog twee kinderen die kort na de geboorte overlijden. De kinderen krijgen de achternamen van hun vader en moeder mee, Huising Meijering.
De ouders van Fennigje zijn voor die tijd behoorlijk oud geworden. Vader Geert Meijering overlijdt als hij 79 jaar is in 1811. Moeder Aaltje overleeft hem heel wat jaren en sterft in 1823 op 83-jarige leeftijd.
Haardstederegister Staat zijn schoonzoon Jan Huising Meijering ook op de lijst… Dat is niet het geval, want hij en zijn vrouw woonen ook in dezelfde woning. Geteld worden de behuizingen en niet de personen. Geert Meijering is hoofd van de familie zolang hij leeft, dus hij betaalt. Er staat nog een Huizing in Westenesch (de weduwe Jan Huizing) op de lijst, maar dat is geen familie, in elk geval geen nabije familie…
Kerkeraadsvergadering 20 sept. 1801 Tot de ouderlingen en diakenen die gekozen worden, staat als een van de diakenen vermeld:
Kerkeraadsleden zijn over het algemeen mensen met enig aanzien en bezit. Voor de functie van ouderling, een graad hoger op de kerkelijke ladder, is het gebruikelijk dat men tot de sociale laag van de eigenerfde boeren behoort. Voor diaken behoor je te vallen onder de catagorie ‘tweepaardsboer’.
Overlijden van Fennigje en Jan De moeder van Fennigje is nog maar een jaar geleden overleden als Fennigje zelf de laatste adem uitblaast. Het is 4 mei 1824 als zijn op 49-jarige leeftijd sterft. Jan overlijdt op 68-jarige leeftijd in 1835.
Memorie van aangifte In de onderstaande ‘Memorie van Aangifte van Jan Meijering Huizing overleden te Westenesch, Gemeente Emmen den 4 October 1835’ lezen we dat zijn kinderen Geert, Frederik en Harmina de erfgenamen zijn. In de inleiding lezen we dat in 1824 al een eerste verdeling heeft plaatsgevonden na het overlijden van Fennigje. Deze memorie is redelijk te lezen vanwege waterschade of iets dergelijks aan het boekwerk. Toch is het met enige moeite nog best te ontcijferen.
De erfenis omvat het huis en erf waar ze wonen, benevens 54 stukken land waar de familie eigenaar van is. De grootte van de percelen is weergegeven in oude benamingen als bunders, roeden en ellen. Hoe groot zo’n afmeting is, verschilt in die tijd per streek. Maar sinds 1816 heeft de overheid de afmetingen voor het hele land in de wet vastgelegd. Een bunder is een hectare, een roede is 10 meter en een el is 1 meter. Natuurlijk is ook het soort land aangegeven, weideland, bouwland, een weg, heide en veen.
Waardelen Op nr. 51 wordt gesproken over waardelen in de marke. Drenthe is in die tijd verdeeld in marken. Zo is daar de marke Emmen/Weerdinge en Noord- en Zuidbarge. Rond het woongebied zijn in vroegere tijden het braakliggende land, de heide en het veen, waar de schapen grazen, waar plaggen en turf worden gestoken, bijen van de boer rondvliegen en boekweit wordt verbouwd. Het is het gezamenlijke bezit van de boeren, al naar gelang het aantal waardelen die men er van bezit.
C.J.W. Kymmel, Korenschoven op het land
Marke en waardeel
Een heidegebied heden te dage, ergens in Drenthe.
Gerelateerde artikelen: Generatie 2: Het levensverhaal van Het levensverhaal van Jan Huising van Meijering en Jantien Zwiers Generatie 3: Het levensverhaal van Geert Huising van Meijering en Aaltien Reinders
|